Interviews

interviews

Op deze pagina worden interviews gepresenteerd met diverse deskundigen op het terrein van allerlei aspecten van de multiculturele samenleving. Zowel de economische positie van immigranten als hun positie in het onderwijs, de juridische en sociale sectoren van de samenleving komen aan de orde. Ook onderwerpen als de vrijheid van godsdienst en acceptatie, integratie en inburgering worden hier en daar aangestipt.

Klik op een naam om het interview te lezen

 Interview met Prof. dr. H. Beck (KUB)
(1 april 2000)
Prof. Beck is hoogleraar fenomenologie en geschiedenis van de godsdiensten, in het bijzonder van de islam. Hij doet onderzoek en geeft onderwijs op het terrein van de islam in Nederland, Marokko en Indonesie. Zij voornaamste publicatie is : l’image d’irdis ii, ses descendants de fas et la politique sharifienne des sultans marinides. (leiden 1989)
Op welke belangrijke punten zou de Nederlandse wetgeving aangepast moeten worden om moslims voldoende ruimte te bieden om hun religie zo volledig mogelijk te kunnen naleven?
Ik geloof niet dat de Nederlandse wetgeving expliciet aangepast hoeft te worden. Indien de principes van vrijheid van godsdienst en gelijke behandeling ten volle worden nageleefd en moslims inderdaad volstrekt gelijkwaardig aan andere Nederlanders worden behandeld komt het mij voor dat de Nederlandse wetgeving in haar huidige vorm afdoende is.
Is er in de Nederlandse samenleving voldoende draagkracht (maatschappelijk en politiek) voor dergelijke aanpassingen?
Ik verwacht (vooralsnog) niet voldoende draagkracht onder de Nederlandse bevolking voor welke aanpassing dan ook in de Nederlandse wet louter en alleen ten behoeve van moslims.
Zijn moslims in Nederland flexiebel genoeg om te kunnen leven met zaken die door de Nederlandse samenleving niet worden gehonoreerd?. (Denk hierbij aan het gemengd zwemmen en sporten, en het niet vrijaf kunnen krijgen op de eigen feestdagen).
Deze vraag is veel te massief. Er zijn genoeg moslims die zich op geen enkele wijze onderscheiden van de “gemiddelde” andere Nederlander. Succes ‘stories’ op alle gebieden zijn bekend. Er zijn natuurlijk ook moslims die moeite hebben met het feit dat bepaalde wensen van hun kant niet worden ingewilligd.
Nederlanders hebben over het algemeen een negatief beeld van de islam. Wat vind je van deze stelling en zijn moslims op een of andere manier aansprakelijk voor dat beeld?
In zijn algemeenheid deel ik deze stelling. In alle lagen van de Nederlandse bevolking leven negatieve beelden, vooroordelen en stereotypen ten opzichte van de islam. Een groot deel van die negatieve beelden,, vooroordelen en stereotypen zijn in de loop van de Nederlandse geschiedenis -soms bewust en opzettelijk ten behoeve van een bepaalde (koloniale/militaire) politiek gecreëerd- ingeslepen. Een recent voorbeeld is natuurlijk het standpunt van de voormalige Belgische secretaris-generaal van de NAVO. Bepaalde negatieve beelden, vooroordelen en stereotypen hebben te maken met het wervingsbeleid van de Nederlandse overheid en het Nederlandse zakenleven, waarbij het ging om een zo eenvoudig en ongeschoold mogelijke geest in een zo gezond mogelijk lichaam. Een deel van de problemen rond integratie en onderwijs heeft m.i. met dit beleid uit de jaren zestig te maken. Van eigen aansprakelijkheid van moslims is slechts sprake in de zin van ‘self fulfilling prophecy’.
Is dat beeld te veranderen? Zo ja, wat zou men (moslims en samenleving) concreet moeten doen om dat te bewerkstelligen?
In grote lijnen is het mogelijk dat beeld enigszins te veranderen. Vooroordelen en stereotypen met betrekking tot een bepaalde groep helemaal uit te bannen lijkt mij echter onmogelijk. Ik zie een mogelijkheid door middel van emancipatie blijkend uit moslims in vooraanstaande posities met macht en invloed.
Wat betekent de term ‘Nederlandse islam’ voor jou, en is deze vorm van islam mogelijk?
Voor mij betekent “Nederlandse islam” een islam die vergeleken kan worden met “Nederlands protestantisme”: een veelkleurige waaier van geloofsopvattingen, eigen moskeeën, rituelen, voorgangers etc., En dit alles dankzij de situatie van godsdienstvrijheid waardoor een ieder in alle vrijheid zijn of haar geloof op een eigen manier kan belijden of er afstand van kan nemen zonder mogelijke sancties van overheid, groep of anderszins.
Hoe zie je de toekomst van moslims als een religieuze groep in de Nederlandse samenleving?
Ik verwacht aansluitend op de beantwoording van de vorige vraag een steeds kleurrijker geheel, waarbij ook steeds meer moslims hun geloof hetzij tot de privé sfeer beperken hetzij er afstand van nemen. Van één groep Nederlandse moslims was, is en zal in de toekomst ook geen sprake zijn.
Wat vind je van het voorstel om van het islamitische offerfeest een nationale feestdag te maken?
De Nederlandse overheid zou alle feestdagen die op een of andere wijze met een religie te maken hebben moeten afschaffen. Een vastgesteld aantal vrije dagen moet worden toegekend aan iedere Nederlander -in feite is dit reeds zo. Elke gelovige kan dan naar eigen keuze de vrije dagen opnemen op die dag die overeenkomt met de feestdag van zijn of haar religie. Wel lijkt het zinnig -gelet op werkomstandigheden- dat elke werknemer jaarlijks met de werkgever overeenkomt op welke dagen vrij genomen wordt omwille van de religieuze feesten.
Wat vind je van de stelling van het CDA om de integratie van moslims via de moskee te laten verlopen?
Indien men het principe van scheiding van kerk en staat huldigt, dan is het niet aan de overheid om middels een religieuze instelling haar beleid door te drukken.

 

 

 

Interview met Prof.dr. P.S. van Koningsveld (UL)
(4 april 2000)
Prof. P.S. van Koningsveld is hoogleraar godsdienstgeschiedenis van de islam in West-Europa en voorzitter van de Vakgroep Godsdienstgeschiedenis en Vergelijkende Godsdienstwetenschap van de Faculteit der Godgeleerdheid in Leiden. Hij heeft vele publicaties op zijn naam staan, waaronder “Moslims in Nederland. Minderheden en religie in een multiculturele samenleving”, Houten, 1997 (in samenwerking met W.A. Shadid). Zijn meest recente publicatie is een bijdrage in het boek, “Religie, cultuur en minderheden. Historische en maatschappelijke aspecten van beeldvorming”, Tilburg: Tilburg University Press 1999 dat is uitgegeven onder zijn redactie in samenwerking met W.A. Shadid. De bijdrage is getiteld “Beeldvorming over de imam in Nederland”.
Op welke belangrijke punten zou de Nederlandse wetgeving aangepast moeten worden om moslims voldoende ruimte te bieden om hun religie zo volledig mogelijk te kunnen naleven?
In het algemeen gesproken vind ik dat de bestaande wetgeving voldoende ruimte biedt. De problematiek heeft eerder betrekking op toepassing, volgens het gelijkheidsbeginsel, van bestaande regelingen voor andere confessies op de islam, en dit op alle niveaus van het openbare bestuur (nationaal, provinciaal en gemeentelijk). Voor die (noodzakelijke) toepassing zijn de inspanningen van bestuur, rechtspraak en politici noodzakelijk. Een speciaal, belangrijk (nog onopgelost) vraagstuk, dat wellicht om een bijzondere centrale regeling zou vragen (in welke vorm dan ook) betreft het overleg tussen de overheid en de islamitische organisaties. In België is dit nu geregeld, door middel van verkiezingen van een “Executieve” (naar analogie van de bestaande overlegvormen met de andere godsdiensten). In Frankrijk is recentelijk ook een nieuwe poging ondernomen vanuit Binnenlandse Zaken in Parijs voor de opstelling van een regeling (zie het laatste nummer van het blad “Medina”, waarin de concepttekst van die regeling is afgedrukt). Ook in Spanje was al eerder bij wet een regeling getroffen voor de instelling van een nationale “Islamitische Commissie”. In Nederland weet de overheid er nog niet goed raad mee dat de islamitische organisaties naar hun aard anders zijn gestructureerd dan kerkgenootschappen. Men zou de overheid moeten adviseren om zich actiever te verdiepen in deze problematiek en naar analogie van de genoemde drie landen op creatieve wijze naar een bij de Nederlandse traditie zoveel mogelijk passende oplossing te vinden. Een dergelijke oplossing is van groot belang voor de regeling van een aantal zaken die al jaren in het slop zitten: aanstelling van islamitische geestelijke verzorgers in overheidsdienst, een eventuele imamopleiding en dergelijke zaken meer.
Is er in de Nederlandse samenleving voldoende draagkracht (maatschappelijk en politiek) voor dergelijke aanpassingen?
Vooral op lokale niveaus blijken de noodzakelijke maatregelen dikwijls op ernstige weerstand te stuiten, hoewel het wettelijke systeem op zich duidelijke taal spreekt. Van islamitische zijde bestaat mijns inziens grote behoefte aan eigen woordvoerders die goed zijn ingevoerd in de bestaande maatschappelijke tradities en juridische constellatie van Nederland enerzijds en de normen en waarden van de islamitische traditie anderzijds om op basis daarvan de islamitische wensen en behoeften op een voor het algemene publiek meer herkenbare wijze kunnen verwoorden. Vele, hoewel niet alle, misverstanden zouden langs deze weg voorkomen kunnen worden.
Zijn moslims in Nederland flexibel genoeg om te kunnen leven met zaken die door de Nederlandse samenleving niet worden gehonoreerd?. (Denk hierbij aan het gemengd zwemmen en sporten, en het niet vrijaf kunnen krijgen op de eigen religieuze feestdagen, e.d.)
De wens van ouders om hun kinderen niet gemengd laten zwemmen zou mijns inziens juist wel moeten worden gehonoreerd, en wel op grond van het al genoemde gelijkheidsbeginsel en de plaats die de betreffende norm binnen de islamitische traditie heeft. De vraag is niet of moslims hier flexibel zouden moeten zijn, hetgeen bij zeer velen het geval is, maar of van hen die menen dat niet te mogen zijn, geëist mag worden om “water bij de wijn te doen”. Ten aanzien van de mogelijkheid van viering van religieuze feestdagen en moskeebezoek op vrijdagen en dergelijke lijkt mij in eerste aanleg een betere benutting van de bestaande ruimte noodzakelijk zoals deze door de jurisprudentie is geschapen. Hiervoor is politieke druk noodzakelijk, die het best zou kunnen worden aangestuurd vanuit vertegenwoordigende islamitische organen, die zoals hierboven is gezegd echter vooralsnog ontbreken.
Nederlanders hebben over het algemeen een negatief beeld van de islam. Wat vind je van deze stelling en zijn moslims op een of andere manier aansprakelijk voor dat beeld?
Dat vele Nederlanders de normen en waarden van de islam, zoals zij die kennen, als vijandig aan de “Nederlandse cultuur” beschouwen, staat mijns inziens vast. Zoals ik reeds herhaaldelijk heb betoogd is de historische oorsprong van dit beeld, net als bij de jodenhaat (in moderne termen = antisemitisme) terug te voeren op de christelijke theologie met betrekking tot de islam. De herkenning van deze verre historische oorsprong van het westerse anti-islamisme, hoewel belangrijk, is echter onvoldoende verklaring voor de verspreiding ervan in de huidige tijd. Het is vooral de sociale geschiedenis die laat zien hoe en waarom binnen de relaties tussen groepen, vooral tussen dominante groepen en minderheden, vijandbeelden kunnen worden gemobiliseerd, ook nadat ze soms eeuwen een sluimerend bestaan hebben geleid. In het algemeen mag, lijkt me een minderheidsgroep waarop het vijandbeeld van een dominante (meerderheids)groep betrekking heeft, niet voor dat beeld verantwoordelijkheid worden gesteld, ook niet indien gedragsuitingen van individuele leden van die groep -doorgaans op gewetenloze wijze- worden gebruikt om dat beeld nieuw leven in te blazen. In de geschiedenis, en ook nu weer, blijken vijandbeeld en discriminatie steeds weer als een soort twee-eiige tweeling bij elkaar te horen. Daarom zie ik, ter verheldering van die min of meer wetmatige samenhang veel meer in diepte-onderzoek naar de wederzijdse inwerking van die beide in zeer concrete gevallen dan in bijvoorbeeld kwantitatief onderzoek naar de mate van verspreiding van bepaalde opvattingen onder “de bevolking”: deze opvattingen bestonden, bestaan en zullen er voorlopig wel blijven. De vraag is vooral hoe ze in bedwang kunnen worden gehouden, hoe redeloze uitbarstingen ervan zoveel mogelijk te voorkomen.
Is dat beeld te veranderen? Zo ja, wat zou men (moslims en samenleving) concreet moeten doen om dat te bewerkstelligen?
Op basis van wetenschappelijk onderzoek zouden scherpere gedragsregels moeten worden ontwikkeld die uitingen van het bedoelde vijandbeeld veroordelen en strafbaar stellen. Deze regels zouden mede vanuit de politiek, daartoe aangestuurd door de wetenschap, moeten worden geformuleerd. Harry Mulisch heeft ergens ooit opgemerkt dat je, als je een moddervloed wilt beheersen, het geduld moet opbrengen om een ingewikkeld stelsel van dijken en dijkjes te bouwen. Dat lijkt me hier van toepassing: in plaats van de utopie van verandering van een diep verankerde negatieve zienswijze over de islam, is realistischer om te proberen de modder, die er nu eenmaal is, zoveel mogelijk te kanaliseren.
Wat betekent de term ‘Nederlandse islam’ voor jou, en is deze vorm van islam mogelijk?
Dat betekent voor mij, in tweeledige zin: (1) een praktisch beoefende en beleefde islam die de basisregels van de Nederlandse rechtsstaat eerbiedigt, en (2) daartoe op voet van gelijkheid met de andere bestaande religies van de Nederlandse rechtsstaat de ruimte krijgt. Deze vorm van islam is volop in ontwikkeling.
Hoe zie je de toekomst van moslims als een religieuze groep in de Nederlandse samenleving?
De islam zal een blijvende plaats hebben op de religieuze kaart van Nederland. Wel geloof ik dat wij aan de vooravond staan van belangrijke veranderingen, vooral tengevolge van het feit dat leden van in Nederland geboren en getogen generaties de leiding binnen de islamitische organisaties zullen gaan overnemen. Ik geloof niet dat de bestaande indeling van de moskeeorganisaties langs overwegend etnische lijnen zal worden doorbroken, mede omdat deze indeling parallel loopt religieuze tradities (wetsscholen, theologische opvattingen en dergelijke). De doorbraak die ik verwacht zal met name betrekking hebben op betere samenwerking van de verschillende organisaties naar de samenleving toe. Ik verwacht dat de nieuwe generaties het probleem dat ik naar aanleiding van vraag 1 besprak zullen oplossen, vooral ook als de overheid creatief meedenkt.
Wat vind je van het voorstel om van het islamitische offerfeest een nationale feestdag te maken?
Ik kan mij moeilijk aan de gedachte onttrekken dat de Islamitische Universiteit Rotterdam, die, als ik mij niet vergis, deze gedachte in een recente brief aan de Minister-President bepleitte, zijn voorstel onvoldoende heeft doordacht en onderbouwd. In dit verband vraag ik mij onder meer af of de IUR zich de vraag heeft gesteld aan welke voorwaarden zou moeten worden voldaan om een bepaalde dag (van welke aard dan ook) tot nationale feestdag te maken: daarbij zou mijns inziens vooral een demografische factor moeten worden gewogen. Voor hoeveel mensen onder de totale bevolking leeft dit echt? Als er van een voldoende percentage zou kunnen worden gesproken, hetgeen mijns inziens bij de huidige bevolkingssamenstelling hoogstwaarschijnlijk niet of nog niet het geval is, op welke wijze zou een dergelijk verzoek dan aan de regering moeten worden voorgelegd? Is het verstandig een dergelijk verzoek te doen zolang het centrale vraagstuk van een islamitische spreekbuis op nationaal niveau nog niet is opgelost? Kan het wellicht ook schadelijke gevolgen hebben voor de intergroepsrelaties in de Nederlandse samenleving wanneer een dergelijk voorstel prematuur wordt gedaan? Zulke vragen vragen om een diepgaander bezinning dan uit de recente discussies is gebleken. Bij het ontbreken van een goede onderbouwing en een diepgaander bezinning blijft het wrange gevoel achter dat het in feite om niet veel meer dan een “publiciteitsstunt” ging.
Van vind je van de stelling van het CDA om de integratie van moslims via de moskee te laten verlopen?
Om meer dan één reden vind ik deze stelling dwaas. Ten eerste ligt daaraan onvoldoende inzicht in de diversiteit van het religieuze commitment van mensen met een islamitische achtergrond ten grondslag. Ook bij moslims treft men naast trouwe moskeegangers grote groepen aan die weinig of geen binding met het leven in en om de moskee hebben. Ten tweede is integratie, lijkt me, een maatschappelijke proces waarbij naast de moslims ook andere groepen betrokken zouden moeten zijn. Dit betekent dat dit proces zich juist op algemene maatschappelijke terreinen: werk, school, vakbond, sportvereniging, wijk, politieke partij, gemeenteraad en dergelijke, gestalte moet krijgen. Ik wil niet zover gaan het CDA van de boze opzet te beschuldigen om de moslims door middel van de voorgestelde politiek juist buiten deze algemene maatschappelijke terreinen te willen houden of hen daaruit te verwijderen. Daarom volsta ik met de kwalificaties: dwaas en ondoordacht.

 

Interview met de heer H. Severiens
(16 april 2000)
De heer Severiens is beleidsmedewerker bij SPIOR (Stichting Platform Islamitische Organisaties Rijnmond). Hij houdt zich voornamelijk bezig met de emancipatie van moslims in de Nederlandse samenleving.
Op welke belangrijke punten zou de Nederlandse wetgeving aangepast moeten worden om moslims voldoende ruimte te bieden om hun religie zo volledig mogelijk te kunnen naleven?
Ik moet zeggen dat ik geen jurist ben en me ook niet heb verdiept in deze materie, maar in de praktijk kom ik weinig gevallen tegen waarin voor moslims essentiële zaken in de context van de Nederlandse wetgeving niet realiseerbaar zijn. Vraag is echter wat je tot de essentie van de Islam moet rekenen. Hoort de sharia daar ook bij? Vele moslims zullen dat beamen. Natuurlijk zijn aspecten van het islamitisch familierecht -denk aan polygamie, echtscheiding, etc,- en ook van het islamitisch strafrecht -doodstraf voor bepaalde misdaden, ed.- onmogelijk in Nederland. Ik kan me echter niet aan de indruk onttrekken dat veel moslims er geen probleem mee hebben dat dit niet realiseerbaar is. Sterker nog: vele moslima’s zijn blij met de wijze waarop in Nederland met echtscheiding wordt omgegaan.
Een moeilijk punt vind ik besnijdenissen van vrouwen. In met name de Somalische gemeenschap ken ik mensen die mogelijkheden zoeken om dit in Nederland realiseren. Zij baseren zich daarbij op betrouwbare hadieths.
In het kader van de wetgeving in algemene zin ken pleidooien voor het invoeren van een duaal rechtssysteem, zoals dat ook in het ottomaanse rijk gold. Daar had elke religieuze gemeenschap de mogelijkheid om zijn eigen rechtssysteem toe te passen. Dit staat echter op zeer gespannen voet met artikel 1 van de Nederlandse grondwet.
Is er in de Nederlandse samenleving voldoende draagvlak (maatschappelijk en politiek) voor dergelijke aanpassingen?
Nee dus.
Zijn moslims in Nederland flexibel genoeg om te kunnen leven met zaken die door de Nederlandse samenleving niet worden gehonoreerd?. (Denk hierbij aan het gemengd zwemmen en sporten, en het niet vrijaf kunnen krijgen op de eigen religieuze feestdagen, e.d.)
Grote groepen zullen hier geen moeite mee hebben, maar ik denk dat er altijd groepen zullen zijn die hier zwaarder aan tillen. Overigens vind ik de genoemde voorbeelden weinig treffend, want gemengd zwemmen ed. is op te lossen door schoolkeuze en vrij op religieuze feestdagen lukt meestal ook wel.
Nederlanders hebben over het algemeen een negatief beeld van de islam. Wat vind je van deze stelling en zijn moslims op een of andere manier aansprakelijk voor dat beeld?
Ik denk dat dit waar is. Ik moet bijvoorbeeld vanavond naar een informatieavond waar de bewooners van een buurt verteld zal worden dat er een nieuwe moskee bij hun gaat komen. Als je Nederland op zijn smalst wilt meemaken, moet je eens naar zo iets gaan.
Voor een deel zijn moslims zelf verantwoordelijk voor dit beeld. In internationaal perspectief timmeren een aantal staten hard aan de weg om de vooroordelen te bevestigen, maar ook in Nederland zelf kunnen moslims zich veel opener opstellen. Veel islamitische verenigingen zijn gesloten bolwerken waar oude mannen schuilen voor de boze buitenwereld. Bijgevolg zijn ze amper aanspreekbaar voor de buurt, laat staan dat ze een bijdrage leveren aan het oplossen van problemen in de buurt.
Is dat beeld te veranderen? Zo ja, wat zou men (moslims en samenleving) concreet moeten doen om dat te bewerkstelligen?
Ik denk dat moslims veel duidelijker stelling moeten nemen en moeten laten zien waar ze voor staan. Er is in principe niets te verbergen en je bent als moslim verplicht een bijdrage te leveren aan de buurt waarin je woont en leeft. Bij SPIOR proberen we hier concreet invulling aan te geven.
Wat betekent de term ‘Nederlandse islam’ voor jou, en is deze vorm van islam mogelijk?
Ik denk dat een Nederlandse Islam een utopie is, althans als men tracht een geloofsgemeenschap voor alle moslims in Nederland te realiseren. Wat ik wel mogelijk acht is dat alle verschillende islamitische groepen veranderen onder invloed van de Nederlandse omgeving.
Hoe zie je de toekomst van moslims als een religieuze groep in de Nederlandse samenleving?
Ik weet het niet. Als er binnen de religieuze organisaties niet meer ruimte komt voor de jongere generaties zal secularisatie de komende jaren harder toeslaan. Aan de andere kant zijn ook in de herkomstlanden moskeeën vaak organisaties van oude mannen.
Wat vind je van het voorstel om van het islamitische offerfeest een nationale feestdag te maken?
Sympathiek. Je moet het echter verbreden naar alle religies, want zelfs 700.000 moslims is nog geen 5% van de bevolking.
Wat vind je van de stelling van het CDA om de integratie van moslims via de moskee te laten verlopen?
Het CDA ziet haar natuurlijke achterban afkalven en zoekt naar nieuwe kiezers. Integratie (wat is dat eigenlijk?) via de moskee heeft alleen maar zin als de positie van de moskee in Nederland radicaal wijzigt naar een open, geëmancipeerde organisatie. Moskeeën hebben nogal wat pretenties, die ze amper waar kunnen maken. Bovendien is de betrokkenheid van moslims bij de moskee niet altijd even groot. Onderzoek in Rotterdam wijst uit dat ongeveer 10% van de moslims actief bij de moskee betrokken is.

Interview met Prof.dr. H. De Ley
(15 april 2000)
Prof. De Ley is hoogleraar aan de Universiteit Gent, sedert vele jaren belast met onderwijs en onderzoek inzake wijsbegeerte van oudheid en middeleeuwen (m.i.v. Arabisch filosofie). Hij doceert ook Vergelijkende Godsdienstwetenschap (die in werkelijkheid handelt over Islam en Islam in Europa). Volgend academie jaar gaat hij starten met een nieuwe cursus (ook in Vlaanderen/Belgie), over “Islam in de Europese Lekenstaat”, in het kader van de opleiding “Morele Begeleiding” (voor zgn. Lekenconsulenten). Voorts is hij “directeur” van het Centrum voor Islam in Europa, een “ngo”-onderzoeks- en vormingscentrum aan de UG.
Voor zijn talrijke publicaties en andere activiteiten wordt hier verwezen naar zijn website. https://allserv.rug.ac.be/~hdeley/CIE.htm
Op welke belangrijke punten zou de Belgische wetgeving aangepast moeten worden om moslims voldoende ruimte te bieden om hun religie zo volledig mogelijk te kunnen naleven?
Ik ben geen jurist, vanzelfsprekend. Het algemene probleem met de Belgische wetgeving inzake godsdienstvrijheid lijkt mij te zijn dat ze te ambigu geformuleerd is, en/of dat het ontbreekt aan concrete, duidelijke zgn. uitvoeringsbesluiten en/of aan de politieke wil om ze te implementeren. Wanneer de beleidsmakers (lokaal, regionaal of nationaal) zich op de grondwet of een bepaalde wet kunnen beroepen om discriminatie te rechtvaardigen (bv. het grondwettelijk principe van de neutraliteit van de staat, om de hoofddoek te verbieden in staatsscholen; het principe van non-discriminatie en gelijkheid om moslims het recht op waardige begrafenis te ontzeggen – dit laatste in hoofde van de liberale Gentse schepene, Chantal Claeys, ondanks de nieuwe wet van 1998 en de recente omzendbrief van de minister van binnenlandse zaken), dan is er op zijn minst iets fout met de Belgische rechtsstaat. Dat geldt ook i.v.m internationale verdragen die voor België nochtans bindend zijn (b.v. het Internationale Kinderrechtenverdrag), maar die door het vervolgingsbeleid nauwelijks of niet au sérieux worden genomen.
Is er in de Belgische samenleving voldoende draagvlak (maatschappelijk en politiek) voor dergelijke aanpassingen?
De “schrik voor extreem-rechts” (het Vlaams Blok i.c.) vanwege de zgn. democratische partijen (de sociaal-democratie, incluis) heeft de laatste 10 jaar de maatschappelijke “drempel” voor de grondwettelijke gelijkberechtiging van moslims alleen maar verhoogd, want heeft in het algemene bewustzijn het racisme “ingeburgerd”. Desondanks geloof ik dat er wel degelijk een voldoende moreel draagvlak is, mits beleidsmakers de nodige verantwoordelijkheidszin aan de dag leggen (én intellectuele bekwaamheid bezitten) om de mensenrechten ook t.g.v. de moslims door te voeren. Dit moet uiteraard via een goed gepland programma gebeuren (o.m. van informatie en sensibilisering).
Zijn moslims in België flexiebel genoeg om te kunnen leven met zaken die door de omringende samenleving niet worden gehonoreerd?. (Denk hierbij aan het gemengd zwemmen en sporten, en het niet vrijaf kunnen krijgen op de eigen religieuze feestdagen, e.d.)
Over de flexibiliteit van “dé moslims” kan uiteraard niets zinvols gezegd worden, want die is even geschakeerd als van gelijk welke bevolkingsgroep.
Wat betreft “gemengd zwemmen en sporten”: op vele gemengde scholen werd en wordt het turnen nù al bij voorkeur gescheiden gegeven; wat het zwemmen betreft, dienen en kunnen er praktische afspraken worden gemaakt. Ik meen persoonlijk niet dat in zulke zaken flexibiliteit mag geëist worden (hoewel door intimidatie vanwege de schoolleiding mensen vaak verplicht worden tegen hun geweten in te handelen: ik verwijs naar het in Vlaanderen ondertussen al wat beruchte incident in een katholieke school in Antwerpen, in het schooljaar 1998-99, waar een 5-tal kinderen onder fysieke dwang verplicht werden om ‘niet-halal’ voedsel op te eten; hiertegen is ondertussen een gerechtelijk onderzoek aan de gang). Wat het probleem van de religieuze feestdagen betreft, zoals ik reeds op uw ‘Discussiepagina’ opmerkte, zou deze vraag althans voor het Offerfeest moeten gehonoreerd worden; opportuniteitsoverwegingen zijn m.i. secundair t.a.v. het gelijkheidsprincipe (zoals ik ook al schreef: “de wet voedt op”, mits zij toegepast wordt). Het feit dat (overwegend allochtone) moslims, gelet op hun immigratieachtergrond en hun sociale kwetsbaarheid, zich de voorbije jaren bij tal van onrechtvaardigheden hebben neergelegd, moet in elk geval onderscheiden worden van het pragmatisme of de flexibiliteit (of hoe men het ook wil noemen) waarvan de islam, als een wereldgodsdienst, altijd en overal al heeft blijk gegeven. Dergelijke flexibiliteit, evenwel, moet berusten op overleg en dialoog, op basis van gelijkwaardigheid.
Belgen hebben over het algemeen een negatief beeld van de islam. Wat vind je van deze stelling en zijn moslims op een of andere manier aansprakelijk voor dat beeld?
Ik zou geneigd zijn te zeggen dat in België, en zeker in Vlaanderen, het islambeeld doorgaans nog veel negatiever is dan in Nederland (maar ik kan mij vergissen natuurlijk). Ik had de voorbije weken het genoegen, voor de grootste en katholieke vormingsorganisatie in Vlaanderen, het Davidsfonds, een lessenreeks te mogen verzorgen over de Griekse filosofische tradities, van Herakleitos tot Ibn Roshd. Het feit dat ik mezelf onmiddellijk als een vrijzinnige of ongelovige voorstelde, was geen enkel beletsel om tot een zeer vriendschappelijke en prettige gedachtenwisseling te komen. Toen het evenwel tijdens de laatste twee samenkomsten over de islam ging en het Arabisch-islamitische hellenisme, en dus over moslims, klapten een deel van mijn meest open luisteraars gewoon dicht: “moslims ZIJN intolerant, Mijnheer!”, enz. Het katholieke Vlaanderen is uiteraard altijd al ontvankelijker geweest voor religieuze onverdraagzaamheid (en dat geldt ook nog voor zgn. vrijzinnigen). Maar deze islamofobie is gedurende bijna 40 jaar in zeer sterke mate gevoed en gelegitimeerd vanuit de academische wereld. Zelfs wanneer men met “goede intenties” bezield is. Vorige week was ik aanwezig op een vanuit allerlei instanties gesponsord congres in Antwerpen, over “Wat weten wij (niet) over de allochtonen”. Twee zaken vielen onmiddellijk op: (1) alle “sprekers” en “auteurs” op het dagprogramma waren autochtone academici; de allochtonen (ook academici) die vermeld stonden, waren allen opgeroepen om te figureren in panels of als “discussant”, dwz ze kregen enkele minuten om te reageren; (2) de enige werkgroep waar religie, i.c. islam, ter sprake kwam, droeg als titel: “gender, religie en cultuur” – of, om het wat minder subtiel te formuleren (zoals ik in een tussenkomst opmerkte): “islam en de vrouw”; ook hier enkel autochtone, vrouwelijke sprekers, en in de rol van “discussant”: twee allochtone, … mannelijke moslims (hoewel de spreeksters het wel voortdurend hadden over allochtone vrouwen die mondiger werden of dienden te worden).
Is dat beeld te veranderen? Zo ja, wat zou men (moslims en samenleving) concreet moeten doen om dat te bewerkstelligen?
Ja, natuurlijk. Ik geloof nog altijd in de “maakbaarheid” van de samenleving. Moeten “de moslims” als zodanig daar iets voor doen? Daarop kan ik als niet-moslim niet antwoorden. Wat m.i. bovenal dient te gebeuren is: (a) de implementatie van de rechtsstaat en van de grondwettelijke principes en de mensenrechten. (b) Actieve samenwerking tussen moslims en niet-moslims op alle niveau’s van de samenleving. Ook naar het brede publiek toe is dat van enorm belang: een niet-moslim kan veel gemakkelijker “een kat een kat noemen”, dan een moslim (waarvan dan toch gedacht wordt dat hij/zij in eigen belang spreekt, enz.).
Wat betekent de term ‘Belgische islam’ voor jou, en hoe zie je de toekomst van moslims als een religieuze groep in de Belgische samenleving?
“Belgische islam”? Hoewel ik zelf geen communautarist ben, of een voorstander van de Vlaamse natievorming, is het onmiskenbaar dat er in Vlaanderen een andere dynamiek van “institutionalisering” werkzaam is dan in (Franstalig) Brussel en Wallonië. Mits de overheid de wijsheid heeft om af te stappen van een politiek die al jaren beheerst wordt door islamofobie en latent racisme (cf. de grote rol die de… Belgische staatsveiligheid heeft gespeeld bij de zgn. Moslimverkiezingen en de jarenlange voorbereiding ervan); zij de gepaste positieve maatregelen treft om de gelijkberechtiging te realiseren, én tevens de vorming (ook intellectuele opleiding) van “organische” moslimwoordvoerders ondersteunt (om met Gramsci te spreken, en ik denk dan in de eerste plaats aan de islamleerkrachten) – en vanzelfsprekend ook de andere schrijnende vormen van discriminatie (niet in de laatste plaats op de arbeidsmarkt) worden afgebouwd, ben ik er van overtuigd dat de moslims in de toekomst inderdaad een erg belangrijke, positieve bijdrage zullen spelen, als moslimburgers, in onze samenleving (ten minste wanneer de Vlaams Blok-dynamiek niet vroegtijdig elke democratische toekomst afbreekt). Vanzelfsprekend zal de inherente diversiteit van de islam een rol blijven spelen. Ook zal voor moslims zelf dit dan geen “Vlaamse/Belgische islam” zijn, maar “islam” tout court. Het lijdt echter geen twijfel voor mij dat er voor de brede moslimse centrumstroming geen probleem zal zijn (er nù al geen probleem is) om zich op een positieve wijze binnen de lekenstaat te ontplooien (ik kan verwijzen naar werkingsprogramma’s van reeds ettelijke jaren oud, van moslimorganisaties, met name van islamleerkrachten in het openbaar onderwijs).
Wat vind je van het voorstel om van het islamitische offerfeest een nationale feestdag van België te maken?
Ik ben persoonlijk niet op de hoogte van concrete stappen die hier zouden gezet zijn, zeg maar vanuit de Executieve voor Moslims van België, naar de Overheid toe. Zelf heb ik de oproep van de IURotterdam, NMR en NIR i.v.m Nederland een aantal weken op onze site geplaatst, als zijnde ook voor ons land op zijn minst interessant. In afwezigheid van een discussie- of reactiepagina, in die periode, heb ik daaromtrent weinig of geen reacties gekregen. Zoals ik reeds op uw site reageerde, meen ik dat de vraag, eens gesteld, daadwerkelijk moet gesteund worden, want geen kwestie van opportuniteit maar van toepassing van het gelijkheidsbeginsel. Dat een “nationale” feestdag per definitie door de overgrote meerderheid van de bevolking moet “gedragen” of “gesteund” worden, is wellicht in Nederland een evidentie, maar zeker niet in België/Vlaanderen (ik verwijs bv. naar het zgn. Feest van de Dynastie, dat in alle provinciehoofdsteden hier gevierd wordt met… een Te Deum, dwz een katholieke mis, in de kathedraal, in aanwezigheid van notabelen en politici; ik word zelf al jaar en dag, als hoogleraar aan de Gentse universiteit, daartoe door de Rector uitgenodigd, ondanks het feit dat de Gentse universiteit een “rijksuniversiteit” is).
Wat vind je van de stelling van het Nederlandse CDA om de integratie van moslims via de moskee te laten verlopen?
Wat “de integratie van moslims via de moskee” betreft (voorstel van de CDA), zoals u bekend is, heeft ons Centrum een onderzoeksproject (met weliswaar te bescheiden middelen) toegewezen gekregen om de maatschappelijke rol van moskeeën in Vlaanderen te onderzoeken. Het onderzoek is nog nooit gevoerd, en met o.m. de belangrijke literatuur terzake in Nederland als voorbeeld is het belangrijk dat het eindelijk gebeurt. Reeds nu echter kan en moet erop gewezen worden (cf. supra) dat de situatie in Vlaanderen alvast veel complexer/ genuanceerder is (ik bedoel dan in het Franstalig landsgedeelte), en wel om vooral 2 redenen: (a) de belangrijke rol van de islamleerkrachten in het openbaar onderwijs: na de officiële erkenning van de Islam als Belgische cultus, in 1974, is bijna onmiddellijk althans één wettelijk effect van die erkenning (weliswaar op een erg onvolkomen manier) uitgevoerd, n.l. de aanstelling van verschillende honderden leerkrachten voor het geven van islamonderricht in het openbaar onderwijs (in 1976 reeds). Ook al is er heel veel op te merken bij de nog altijd niet volwaardige positie (statuut, enz.) van deze leerkrachten, in vergelijking met hun ambtsgenoten (katholieke, protestantse, joodse, vrijzinnige levensbeschouwing), dan is het toch onmiskenbaar dat gedurende die 25 jaar deze islamleerkrachten een uiterst belangrijke maatschappelijke rol zijn gaan spelen, zowel binnen de moslimgemeenschap, in de eerste plaats tussen kinderen en hun ouders, als tussen moslimgemeenschap en de samenleving (in de eerste plaats de school, maar ook ruimer). Tal van vernieuwende initiatieven komen uit deze groep (b.v. de oprichting van een nieuwe moskee, in het Gentse, die zichzelf in de eerste plaats identificeert als Educatief Centrum – met een gebedsruimte als “appendice”); tegelijkertijd hebben de actieve krachten onder hen vanuit hun beroepspositie (cf. Marx, niet waar: ons zijn bepaalt ons bewustzijn) een visie op de maatschappij ontwikkelt die nauw aanleunt bij die van de lekenstaat (met natuurlijk de revindicatie van de islam als een volwaardig onderdeel van het levensbeschouwelijke en culturele pluralistische landschap). Velen nemen ook regelmatig taken van imams op zich, in de moskee, in de gevangenis, het hospitaal, enz. (velen, en dat geldt in de eerste plaats voor mensen van Turkse afkomst, hebben ook een gedegen opleiding achter de rug – hoewel hun diploma’s in België niet gevaloriseerd worden). In federaal België is Onderwijs een “regionale” bevoegdheid; de Vlaamse regering heeft daar in het verleden reeds heel beperkt gebruik van gemaakt, maar ze doet dat te weinig. Een volwaardig (o.m. geldelijk) statuut voor deze leerkrachten, een gedegen opleidingsprogramma, inspectie, een programma voor het onderwijs zélf, enz. laten nog allemaal op zich wachten. De verkiezing van een zgn. Executieve (die “nationaal” is, dwz afhangt van de nationale minister van Justitie!) heeft hierin geen merkbare vooruitgang gebracht – wel integendeel, zo lijkt het. (b) Een tweede “Vlaamse” ontwikkeling die een effect heeft gehad op de plaats van de moskee in de moslimgemeenschap, was het zgn. Cultuurdecreet dat de Vlaamse gemeenschapsregering in het begin van de jaren ’90 heeft doorgevoerd. Dit decreet heeft de uitbouw gestimuleerd van een aantal, zoals dat hier heet, landelijke zelforganisaties (migrantenorganisaties) of “federaties” – nu reeds een 10-tal, die afdelingen of kernen hebben in de meeste Vlaamse provincies. Door de financiële middelen én door de eisen die gesteld werden inzake socio-culturele werking (een minimum aan activiteiten per jaar, tijdschrift, enz.) heeft de zelforganisatie van de moslimgemeenschap in Vlaanderen – in de eerste plaats bij mensen van Marokkaanse en Turkse afkomst – een geweldige sprong voorwaarts gemaakt. De financiering was daarbij uitdrukkelijk voor “socio-culturele” activiteiten bedoeld (religieuze financiering voor de moskeeën was/is, zoals gezegd, nationaal, en was, en is, nog altijd niet geregeld). Desalniettemin hebben deze vele honderden organisaties uiteraard (het socio-culturele is immers niet te scheiden van het strict “religieuze”) ook religieuze thema’s en taken op zich genomen (in een aantal gevallen, via de islamleerkrachten die in moskeebesturen zetelen, met medewerking van sommige moskeeën).
In het licht van dat alles, en in de onzekerheid wat de eventuele werking van de nationale Executieve gaat betekenen (zij wordt o.m. belast met de “erkenning” van moskeeën die voor subsidiëring volgens de wet in aanmerking zouden/zullen komen – waarbij het slechts om een beperkt aantal zal gaan van de bestaande), lijkt het mij alleszins voor Vlaanderen geen goed idee te zijn “om de integratie van moslims (uitsluitend, of zelfs in hoofdzaak) via de moskee te laten verlopen” (dixit CDA). Die “integratie” staat op dit ogenblik (gelukkig maar) al veel te ver om zich nog binnen één keurslijf te laten vangen.

  Interview met dr. Fadime Köse (GENT)
Datum: 1 mei 2000
Dr. Fadime Köse is educatief medewerkster op het Provinciaal Integratiecentrum voor Oost-Vlaanderen (buiten Gent). Zij is verantwoordelijke voor een breed spectrum van activiteiten zoals onderwijs, pers, communicatie, beeldvorming, antiracisme en interculturele actie.
Zij is licentiate sociologie en behandelde in haar thesis de geregelde huwelijken bij de Turkse gemeenschap. Enkele korte artikels zijn er in ‘el-meydaan’ (blad van FOGI) verschenen.
Op welke belangrijke punten zou de Belgische wetgeving aangepast moeten worden om moslims voldoende ruimte te bieden om hun religie zo volledig mogelijk te kunnen naleven?
Ten eerste zou de regeling van het Offerfeest grondig moeten bekeken worden. Elk jaar zijn er dezelfde problemen. Bovendien wordt er tijdens het belangrijkste feest van de moslims plots de naleving van de wet naar boven gehaald terwijl de rest van het jaar er weinig of niets gebeurt om de naleving van de wet door IEDEREEN te laten plaatsvinden.
Ten tweede: de naleving van de bestaande wetten zowel op Belgische als op Europese vlak zou al een belangrijke verbetering in de situatie brengen (bijvoorbeeld erkenning van de Islam door België sinds 1974, maar wat is er daaruit voortgevloeid? 25 jaar lang is er weinig gebeurd om de erkenning gestalte te geven).
Is er in de Belgische samenleving voldoende draagvlak (maatschappelijk en politiek) voor dergelijke aanpassingen?
Als we afgaan op de Eurobarometer (1997) en de achterstand wat betreft het  gemeentelijke stemrecht voor allochtonen lijkt er geen draagvlak te zijn voor veranderingen ten gunste van moslims. Maar ik weet wel dat er groepen in de samenleving zijn die voor honderd procent achter dergelijke aanpassingen staan.
Zijn moslims in België flexiebel genoeg om te kunnen leven met zaken die door de omringende samenleving niet worden gehonoreerd?. (Denk hierbij aan het gemengd zwemmen en sporten, en het niet vrijaf kunnen krijgen op de eigen religieuze feestdagen, e.d.)
De moslims leven al jaren met zaken die niet worden gehonoreerd door de omringende samenleving. Er wordt gezocht naar manieren om deze ‘problemen’ zo bevredigend mogelijk op te lossen. Bijvoorbeeld gemengd zwemmen en sporten vormen niet voor alle moslims een probleem. Bovendien zijn er eveneens autochtonen die problemen hebben met de twee voorbeelden. Meisjes worden zich op een bepaalde leeftijd bewust van hun lichaam en deinzen ervoor terug om zich ‘bloot’ te stellen aan de blikken van zelfs andere meisjes. Dit heeft niet zoveel met afkomst te maken volgens mij.
Belgen hebben over het algemeen een negatief beeld van de islam. Wat vindt u van deze stelling en zijn moslims op een of andere manier aansprakelijk voor dat beeld?
De stelling klopt voor de meerderheid van de bevolking. Over de aanspraaklelijkheid kunnen we kort zijn: er zijn vooreerst de vooroordelen van de meeste mensen. De media (geschreven, gesproken en beeld) hebben een zeer belangrijke rol hierbij. Door hoofdzakelijk het negatieve en niet ter zake doende zaken te belichten dragen ze bij tot een negatief beeld van de islam. De moslims zelf zijn zich ervan bewust dat de islam voor veel doeleinden wordt gebruikt / misbruikt en vinden dit zeer erg. Ze worden er kwaad om en kunnen misschien plaatsvervangende schuldgevoelens of schaamte voelen. Dit is uiteraard nergens voor nodig. De moslims hier zijn NIET verantwoordelijk voor de daden van anderen elders.
Is dat beeld te veranderen? Zo ja, wat zou men (moslims en samenleving) concreet moeten doen om dat te bewerkstelligen?
Moeilijk, want elk negatief voorbeeld of gebeurtenis draagt bij tot bevestiging van bestaande vooroordelen. Positieve voorbeelden worden als de ‘uitzondering op de regel’ bestempeld.
Wat betekent de term ‘Belgische islam’ voor u, en is deze vorm van islam mogelijk?
Volgens mij bestaat er geen Belgische of Europese islam of wat dan ook. Elke moslim heeft een eigen interpretatie van de islam en dus is klasseren eigenlijk niet mogelijk. Voor mij hebben zulke labels geen relevantie.
Hoe ziet u de toekomst van moslims als een religieuze groep in de Belgische samenleving?
Ik denk dat de toekomst niet veel zal verbeteren. De moslims zullen steeds als een ‘raar’ groepje bestempeld blijven, vrees ik. En als er verbetering zou optreden -lees onverschilligheid en verminderde belangstelling- zal dat waarschijnlijk het gevolg zijn van het feit dat er een andere zondebok is gevonden die verantwoordelijk kan worden gesteld voor wat er niet goed gaat in de samenleving. En dat kunnen we moeilijk een verbetering noemen, vind ik.
Wat vindt u van het voorstel om van het islamitische offerfeest een nationale feestdag van België te maken?
Is vanzelfsprekend binnen het kader van de erkenning van de islam sinds 1974.
Wat vindt u van de stelling van het Nederlandse CDA om de integratie van moslims via de moskee te laten verlopen?
Ik vind het positief dat moskeeën uiteindelijk in hun waarde erkend worden, maar ze mogen niet louter een middel zijn dat men gebruikt om bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Wanneer integratie via de moskeeën niet zou lukken of niet zou verlopen zoals men het wil, dan vrees ik dat zij de zondebokken zullen worden. Zij mogen niet als dé zaligmakende oplossing gezien worden. Ook in hun eigenheid dienen ze naar waarde geschat te worden. Men is decennia lang bezig met integratie, integreren, aanpassen, enz…

 Interview met Mr. Mohamed Ikoubaän (Antwerpen)
Datum: 29 mei 2000
De heer Mr. Mohamed Ikoubaän is jurist van opleiding. Hij beschikt over licentiaat rechten van de Universiteit van Fes in Marokko en over twee speciale licentiaten behaald aan L’Université Libre de Buxelles. Momenteel is hij werkzaam bij de Federatie van Marokkaanse Verenigingen (een, door de Vlaamse Gemeenschap, erkend koepel van migrantenorganisaties). Zijn voornaamste werkterreinen zijn zelforganisatie, cultuur, islam en juridische kwesties vooral internationaal privaatrecht en islamitisch personen- en familierecht.
Op welke belangrijke punten zou de Belgische wetgeving aangepast moeten worden om moslims voldoende ruimte te bieden om hun religie zo volledig mogelijk te kunnen naleven?
In de meeste gevallen is het zelf niet nodig om grondige wetswijzigingen door te voeren om de moslims in de gelegenheid te stellen de voorschriften van hun religie te kunnen naleven. De uitvoering van de juridische en officiële erkenning van de islam in 1974 en de gelijkstelling van de islam met andere erkende godsdiensten op basis van de grondwettelijke tekst, die de vrijheid van godsdienst erkent, laat de moslims toe over de basisrechten te beschikken om hun godsdienst te beleven. Dit wil concreet zeggen:
Betaling van de wedden van de bedienaars (imams) van de eredienst en van hun huisvesting;
ter beschikking stellen van een budget voor de gebedsplaatsen (moskees), hen de rechtpersoonlijkheid toekennen en hen vrijstellen van bepaalde belastingen zoals voorheffing onroerende goederen;
aanstelling en bezoldiging van religieuze raadgevers in gevangnissen en ziekenhuizen;
recht op religieuze uitzendingen op de openbare omroep;
betere organisatie van islamonderricht: statuut van leerkrachten, schoolprogramma en inspectie.
Andere reglementen en wetten moeten aangepast worden om volgende uitermate belangrijke zaken voor veel moslims te regelen: begraafplaatsen, feestdagen, hoofddoek, ritueel slachten.
Op het vlak van personen- en familierecht moet er nagedacht worden over het integreren van de islamitische instituten in het Belgisch rechtstelsel. Dit wil zeggen dat moslims de familierechtelijke betrekkingen naar eigen religieuze opvattingen moeten kunnen regelen. Het ontwikkelen van een Belgisch-islamitisch recht zou een van mogelijke pisten zijn.
Is er in de Belgische samenleving voldoende draagvlak (maatschappelijk en politiek) voor dergelijke aanpassingen?
Men beschikt niet over exacte cijfers in dit verband. Uit opiniepeilingen over de houding van de autochtonen tegenover allochtonen in het algemeen en moslims in het bijzonder kan men afleiden dat in de Belgische publieke opinie geen meerderheid te vinden is voor grote toegevingen aan de moslimminderheid.
Politiek België staat aarzelend tegenover deze materie. Vooral in Vlaanderen, waar de extreem rechtse partij het Vlaams Blok deels het beleid onrechtstreeks beïnvloedt, hapert men om rechten toe te kennen aan moslims. Aan de andere kant voelen veel autochtonen, politici en intellectuelen, de noodzaak van de gelijkberechting van de islam.
Zijn moslims in België flexiebel genoeg om te kunnen leven met zaken die door de omringende samenleving niet worden gehonoreerd? (denk hierbij aan het gemengd zwemmen en sporten, en het niet vrijaf kunnen krijgen op de eigen religieuze feestdagen, e .d.)
De meerderheid van moslims heeft zich al aangepast aan de lokale realiteit en gebruiken. Vasthouden aan een aantal voorschriften, gebruiken of tradities verschilt van individu tot individu en van groep tot groep. Toch blijft het belangrijk de moslims in de gelegenheid te stellen hun godsdienst te beleven volgens hun eigen opvattingen en overtuiging en volgens wat zij denken dat fundamenteel is. Wanneer een moslim of een groep moslims denken dat gemengd zwemmen en sporten tegen de islamitische voorschriften is, moet de samenleving de mogelijkheid bieden om dit apart te kunnen beoefenen. Religieuze feestdagen maken een belangrijk deel van godsdienstbeleving. Er kan geen sprake zijn van gelijkberechting wanneer de meerderheid deze rechten van de minderheid niet erkent. Het Belgisch feestdagensysteem is op zich achterhaald. Dit is hoofdzakelijk gebaseerd op de christelijke traditie terwijl de samenleving seculier en multireligieus geworden is.
Belgen hebben over het algemeen een negatief beeld over de islam. Wat vindt u van deze stelling en zijn moslims op een of andere manier aansprakelijk voor dat beeld?
Het klopt dat Belgen een negatief beeld over de islam en de moslims hebben. Dit is mijn inziens te wijten aan verscheidende factoren. Ten eerste is er de algemeen bekende factor die voor alle westerse landen geldt, met name de historische conflictueuze en concurrentiele relatie tussen de islam en het christendom en tussen ” het Westen” en “het Oosten” in het algemeen. Dit heeft geleid tot een wederzijdse diabolosering en wantrouwen. In België is bijvoorbeeld weinig terug te vinden, zelf in wetenschappelijke kringen en universiteiten, over de positieve bijdrage van de islam aan de huidige beschaving op allerlei gebieden zoals de wetenschap, kunst, architectuur, filosofie en literatuur.
Moslims worden als barbaarse en onderontwikkelde wezens afgebeeld en de islam als een intolerante en dominante goddienst. Dit beeld wordt in de hand gewerkt door de media, politici en zelfs door een deel van de zogenaamde wetenschappelijke wereld. Zo wordt de islam meestal in verband gebracht met extremisme en fundamentalisme. Beelden uit Afghanistan en Algerije overspoelen het beeldscherm. Er is een diabolosering van de islam aan de gang. Denk maar aan de uitspraak van de ex NAVO-secretaris, de Belg Willy Claes, die de islam als vijand van het westen beschouwd heeft in de komende eeuw, aan de uitspraken van Urbain Vermeulen uit de KUL-Leuven en aan het beeld van de islam en de moslims in de Belgische media.
Moslims zelf dragen bij aan de instandhouding van dit beeld. Zij bevinden zich in een zwakke maatschappelijke positie en kunnen niet altijd terugvechten. De gedragsproblemen van een deel van moslimjongeren bijvoorbeeld worden als bevestiging van het vooroordeel dat moslims niet in staat zijn om zich aan te passen aan de nieuwe realiteiten. Moslims beschikken niet over genoeg geschoolde en mondige kaders om deel te nemen aan de maatschappelijke debatten gaande in België over ethische kwesties zoals multireligiositeit, secularisme, euthanasie, abortus, genetica en economie. De onhandige woordvoerders van de moslimgemeenschap dragen erbij door hun incompetentie en gebrek aan politieke inzichten tot deze beeldvorming, door islam te herleiden tot ”halal en haram” (mag wel en mag niet). Ondanks het verkiezen van een representatief orgaan, blijven moslimvertegenwoordigers muisstil en monddood wanneer de islam en moslims aangevallen worden. Het kan niet anders wanneer men ervan uitgaat dat vertegenwoordigers van de moslims uit de Vlaamse Provincies de Nederlandse taal niet voldoende beheersen en waarschijnlijk nooit een Vlaamse krant opendoen.
Is dat beeld te veranderen? Zo ja, wat zou men (moslims en samenleving) concreet moeten doen om dat te bewerkstelligen?
Ik vrees dat dit beeld niet te veranderen valt op korte termijn. Het debat over de islam is een debat tussen ongelijken. Een meerderheid die de machtinstrumenten bezit: economie, politiek, cultuur, media en een minderheid waarvan de basisrechten geschonden zijn. Bovendien is dit debat in de publieke opinie geen rationeel debat maar een emotionele aangelegenheid. Deze kwestie wordt handig uitgebuit door de extreem rechtse partij en door politici uit andere partijen die een sloganneske en demagogische discussie daarover voeren. Dit valt moeilijk met rationele en objectieve argumenten te bestrijden.
Moslims op hun beurt zijn nog niet in staat om het tij te doen keren door hun maatschappelijke achterstelling. Moslims in de migratie zijn niet representatief voor de hele islamitische gemeenschap in de wereld. Zij zijn vooral vertegenwoordigers van een “volkse” islam van de arbeidersklasse.
Dus om het negatieve imago van moslims te veranderen moet er enerzijds aan de kant van de meerderheid een mentaliteitswijziging plaatsvinden en anderzijds aan de kant van de moslimminderheid een serieuze vooruitgang geboekt worden op het gebied van het onderwijs, de arbeidspositie en politieke bewustwording. Iedereen weet dat dergelijke veranderingen werk van lange adem zijn.
Wat betekent de term ‘Belgische islam’ voor u, en is deze vorm van islam mogelijk?
Ik ben voorstander van een lokale islam. In dat opzicht moet de islam zich aanpassen aan de Belgische en Europese realiteit. Ik ga ervan uit dat islam een dynamisch en geen statisch gegeven is. Dit dynamische karakter is vooral van toepassing op dat gedeelte dat de relatie regelt tussen de individuele leden van de samenleving onderling enerzijds en de relatie met de staat en haar burgers anderzijds, of wat men in het islamitisch leer onder de noemer “AL Mouaamalaat” groepeert.
Belgische islam betekent voor mij dat de islamitische instituties hun plaats verwerven in het Belgische rechtstelsel. Moslims moeten in de mogelijkheid gesteld worden om hun godsdienst te beleven zonder beroep te moeten doen op buitenlandse instanties. Ik denk hierbij aan het opleiden van imams, betoelaging van de moskees maar ook aan het onderwijs en aan gezondheid- en welzijnszorg.
Moslims moeten beseffen dat zij in een seculiere staat leven waar religiositeit tot de privé-sfeer behoort en een individuele keuze is. Men beschikt niet over instituties die het respecteren of toepassen van islamitische voorschriften kan afdwingen zoals een ministerie van islamitische zaken of een zedenpolitie. Bovendien moeten zij rekening houden met het feit dat zij een minderheid vormen die aanspraak kan maken op de rechten van religieuze en culturele minderheden erkende door menige internationale verdragen maar tegelijkertijd moeten zij beseffen dat een aantal voorschriften en gebruiken niet kunnen toegepast worden, wanneer zij in strijd zijn met de fundamentele waarden en normen van de meerderheid of de openbare orde. Ik denk hierbij aan de vrijheid van goddienst (zowel de vrijheid van het kiezen van een religie als de vrijheid van het veranderen of afstand nemen van een religie), vrijheid van meningsuiting, aan polygamie, e.d.
Hoe ziet u de toekomst van moslims als een religieuze groep in de Belgische samenleving?
Moslims behoren tot de maatschappelijke zwakke en achtergestelde groepen in de Belgische samenleving. Deze achterstelling manifesteert zich in alle geledingen van de samenleving: onderwijs, werk, huisvesting, politieke en culturele participatie. Het omkeren van deze situatie zal een werk van lange adem zijn. Toch zijn er signalen die tot een voorzichtig optimisme aansporen. De bewustwording binnen de islamitische gemeenschap, het ontstaan van allochtone organisaties waar de jonge generatie een sleutel rol speelt, een beperkt openheid bij de overheid en samenleving en een embryonaal representatief orgaan voor moslims. Dit zijn allemaal elementen die ons toelaten te geloven dat moslims op de goede weg zijn om de plaats die hun toekomt te veroveren in de Belgische samenleving.
Wat vindt u van het voorstel om van het islamitische offerfeest een nationaal feestdag te maken?
Ik ben voorstander van het hervormen van de feestdagenregeling in Belgie. Deze regeling is historisch en sociologisch hoofdzakelijk uit een christelijke traditie gegroeid. De huidige Belgische samenleving is multireligieus en multicultureel. Veel autochtone Belgen, denk maar aan vrijzinnigen, vinden ook geen aansluiting bij dit systeem. Dus een feestdagenregeling moet rekening houden met alle levensbeschouwingen, inclusief de islam. Nationale feestdagen moeten losgekoppeld worden van een religie of een levensbeschouwing. Aan de andere kant moeten aanhangers van verschillende religies in de mogelijkheid gesteld worden om, voor hen belangrijke religieuze feesten, te kunnen vieren. Voor moslims zijn deze feesten: Aid Seghir (het suikerfest) en Aid El Kebir (het offerfeest). Moslims moeten bijvoorbeeld vrijaf kunnen krijgen op deze twee belangrijke feesten. Dit moet bij wet geregeld worden in overleg met scholen en werkgevers.
Van het offerfeest een nationale feestdag maken lijkt mij niet haalbaar en niet wenselijk, want dit zou betekenen dat alle andere religieuze en levensbeschouwelijke groepen ook van hun religieuze feest(en) een nationale feestdag kunnen maken.
Wat vindt u van het voorstel van het Nederlandse CDA om integratie van moslims via de moskee te laten verlopen?
Het voorstel van het Nederlandse CDA om de integratie van moslims via de moskee te laten verlopen lijkt mij naïef en onrealistisch.
Ten eerste omdat integratie een maatschappelijke en geen religieuze vraagstuk is. Integratie betekent voor mij het verkrijgen van: een kwalitatief goed onderwijs voor mijn kinderen; een degelijke huisvesting en een baan, alsmede een plaats in het cultureel en politiek leven van het land van vestiging.
Ten tweede is de moskee inderdaad een van de belangrijke instituties in de islam maar de moskee in de migratie kan volgens mij, om allerlei redenen, zo een rol niet vervullen.
1. De meeste moskeeën (althans wat de Marokkaanse en Turkse moskeeën betreft) zijn archaïsche structuren en zwakke organisaties in handen van oude mannen van de eerste generatie. De organisatiestructuur is eerder te vergelijken met de moskee op het platteland waaruit de migranten afkomstig zijn. Voor deze reden is niet verwonderlijk dat familiale en tribale overwegingen nog deze structuren beheersen. Voorts zijn veel bestuursleden (semi-)analfabeet of lage geschoold. Hun inzichten in de islam zijn zeer beperkt, laat staan in het functioneren van de samenleving als geheel.
2. De meeste imams zijn uit het land van herkomst “geïmporteerd”. Zij kennen de situatie in het westen zeer slecht. Zij beheersen de taal van het gastland niet. Hun bijdrage tot het debat over integratie en de positie van moslims is nihil of zelfs negatief.
3. Moslimjongeren zijn de groep die het meest met problemen geconfronteerd wordt in de Europese landen maar zij vinden geen aansluiting bij de moskee, zelfs als zij praktiserend zijn. Bovendien heeft bijvoorbeeld een onderzoek in Frankrijk uitgewezen dat 60% van de moslimjongeren niet praktiserend is en dus nooit of zelden naar de moskee gaat. Ik zie dus niet goed hoe de “integratie” van deze groep via de moskee kan verlopen.

  Interview met het SMT
Datum: 24 juli 2000
De volledige naam van het SMT is ‘Samenwerkingsverband voor Marokkanen en Tunesiërs’. Het samenwerkingsverband is bereikbaar via:
Postbus 14172
3508 SG Utrecht
Bezoekadres is:
Maliebaan 13
Utrecht
Tel. 030-236 73 27
Fax. 030-236 91 18
e-mail: smtutrecht@hotmail.com
Het doel van de stichting is het behartigen van de belangen van Marokkanen en Tunesiërs in
Nederland, in de meest brede zin van het woord, onder meer door deelname aan het
Landelijk overleg minderheidsgroeperingen, zoals omschreven in de Wet Overleg
Minderhedenbeleid.
Het bestuur van het samenwerkingsverband telt 14 leden: 4 vrouwen en 10 mannen. De bestuursleden worden geworven via de aangesloten organisaties. Zij worden geïnformeerd over de vacature(s) in het bestuur en worden gevraagd kandidaten voor te dragen, rekening houdend met de voorkeur van de stichting in verband met de samenstelling van het bestuur op dat moment. Het dagelijks bestuur maakt een voorselectie van de kandidaten en draagt het potentiele bestuurslid voor aan het algemeen bestuur voor benoeming.
Hieronder volgt het interview met het samenwerkingsverband
1. Wat verstaat uw orgaan onder integratie van allochtonen in de Nederlandse samenleving?
Integratie is een wederzijds proces. Dit betekent enerzijds dat allochtonen zich zodanig ontwikkelen dat zij zich zo goed mogelijk kunnen handhaven in de Nederlandse samenleving. Dat wil zeggen dat allochtonen van verschillende markten thuis moeten zijn, zich in verschillende kringen kunnen bewegen. Belangrijke voorwaarden zijn taal, opleiding, inkomen en relaties.
Anderzijds vraagt het integratieproces een flexibele en toegankelijke opstelling van de kant van de Nederlandse samenleving, zowel bij instellingen als in het dagelijks leven.
Mogelijke gevaren van het integratieproces zijn segregatie en het verlies van eigen cultuur en identiteit.
2. Welke plaats dient de eigen taal, cultuur en identiteit van uw achterban in het integratieproces te hebben?
Naar mate de eigen taal en cultuur sterk verschilt van “de Nederlandse taal en cultuur”, met in achtneming van alle verschillen die er binnen de Nederlandse taal en cultuur bestaan, vraagt de eigen taal, cultuur en identiteit extra aandacht.
Van belang is dat ieder de mogelijkheid heeft zijn eigen identiteit te ontwikkelen, waarbij allerlei verschillen aanwezig kunnen zijn die samenhangen met generaties, leeftijden en opleidingen.
We zijn weliswaar allemaal mensen en daardoor gelijk aan elkaar, maar we presenteren ons verschillend door middel van taal en cultuur. 
3. Wat zijn volgens uw overlegorgaan de belangrijkste dimensies van de multiculturele samenleving, en is zo’n samenleving mogelijk?
In een multiculturele samenleving dient een balans te bestaan tussen openheid en geslotenheid, tussen continuïteit en vernieuwing, tussen ordening en verrassing, tussen pluriformiteit en uniformiteit.

Zo’n samenleving is een ideaal waaraan permanent gewerkt moet worden, omdat telkens de neiging bestaat om één van de genoemde kenmerken meer gewicht toe te kennen.
4. Welke oorzaken kunt u noemen voor de sociaal-economische achterstand waarin sommige allochtone groepen in Nederland verkeren?
Het vergt extra kracht en moeite om op eigen kracht een nieuwe positie te verwerven (een dubbeltje wordt nooit een kwartje) omdat sommige allochtone groepen vanuit een achterstandspositie in Nederland zijn gekomen. Het vergt soms generaties lang om je vanuit die positie los te maken. Onder vraag 1 zijn reeds belangrijke voorwaarden genoemd om los te komen uit een bepaalde positie. De achterstandspositie hangt samen met de sociaal-economische verschillen tussen landen, de achterstand in het land van herkomst en de inhaalslag die gemaakt moet worden tijdens de migratie.
Daarnaast zijn buitenaf krachten werkzaam om mensen in hun oude positie te houden (discriminatie als middel om de status quo te handhaven).
5. Wat zijn volgens uw inspraakorgaan de belangrijkste terreinen waaraan direct gewerkt moet worden om de positie van de eigen achterban in de Nederlandse samenleving te verbeteren?
In de eigen gemeenschap moet het geloof en vertrouwen ontstaan om “op eigen kracht” de eigen positie te veranderen.
De negatieve beeldvorming bestrijden
Onderwijs en scholing verbeteren.
6. Welk beeld hebben autochtone Nederlanders van uw achterban in het algemeen?
Een vrij negatief beeld.
7. Als dit beeld negatief is, welke maatregelen dienen getroffen te worden om het beeld in positieve richting te veranderen?

Zie het antwoord op vraag 5
Er zijn ontmoetingen nodig tussen autochtonen en allochtonen
De media scherp in de gaten houden en negatieve beeldvorming bekritiseren
Positieve beeldvorming naar voren brengen
8. Op welke manier houdt u contact met de achterban, zowel bij het uitbrengen van adviezen aan de overheid als bij het doorgeven van door overheid genomen maatregelen?
Het organiseren van bijeenkomsten ten behoeve van zelforganisaties
Via het nieuwsblad van SMT
Deelnemen aan bijeenkomsten die door zelforganisaties zelf worden georganiseerd
Via radioprogramma’s (landelijk en plaatselijk) gericht op met name de Marokkaanse gemeenschap
Via telefonisch contact met organisaties en individuen.   
9. Welke positieve en negatieve punten kunt u noemen met betrekking tot de wijze waarop uw overlegorgaan functioneert in relatie tot de overheid?
Positief:
Het overleg tussen samenwerkingsverbanden en overheid is formeel in een wet vastgelegd
Negatief:
Er schort nog veel aan de communicatie met de departementen
Er ontbreekt een gerichte strategie,  dit levert minder resultaat op.
De eisen die aan het overlegorgaan gesteld worden, zijn vele malen hoger dan de beschikbare middelen.

Interview met het LIZE
(overlegorgaan rijksoverheid Zuideuropese gemeenschappen)
Datum: 21-08-2000
Algemene informatie over het overlegorgaan LIZE staat aan het eind van het interview.
1. Samenstelling en doelstelling Lize
Lize is een organisatie die op basis van haar eigen professionaliteit en kennis van de betrokken minderheidsgroepen een onmisbare beleidsbeïnvloedende rol vervult bij de Nederlandse overheid. Lize functioneert als informatiemakelaar in wisselwerking met haar achterban en het politiek haalbare. Lize behartigt bij de landelijke overheid de belangen voor Bosniërs, Grieken, Kaapverdianen, Kroaten, Italianen, Joegoslaven, Macedoniërs, Slovenen, Spanjaarden en Portugezen. Al deze verschillende nationaliteiten worden in het Nederlandse beleid ondergebracht onder de noemer “Zuid-Europeanen”. Lize beïnvloedt het integratiebeleid voor deze groepen door minimaal drie maal per jaar met de coördinerend minister voor het minderhedenbeleid en andere bewindspersonen te overleggen. Lize onderhoudt contacten met relevante woordvoerders in de Tweede Kamer en met een groot aantal instellingen en organisaties.
De Raad van Bestuur van Lize bestaat uit maximaal 13 personen. Elke Zuideuropese minderheidsgroep van Lize heeft tenminste een zetel in de Raad van Bestuur. De Raad streeft naar een evenredige samenstelling van mannen, vrouwen, ouderen en jongeren. De Raad bestuurt de stichting zonder last of ruggespraak. Veel van de bestuursleden zijn ook actief in een landelijke of lokale zelforganisatie.
De leden van de Raad worden benoemd voor een periode van twee jaar. Zij kunnen worden herbenoemd. Het bestuurslidmaatschap is een onbezoldigde functie. Bij bestuursvacatures wordt een bestuurscommissie benoemd die verantwoordelijk is voor het opstellen van het profiel, de werving & selectie en het advies aan de Raad over de kandidaten. Bekendmaking van een bestuursvacature vindt meestal plaats via het eigen netwerk: een direct mail naar de zelforganisaties en een advertentie in de informatiebulletins van zelforganisaties en in het Lize-bulletin.
De Raad is een bestuur op afstand. Voor de uitvoering van de werkzaamheden beschikt Lize over een stafbureau met op dit moment zes parttime medewerkers. De dagelijkse leiding is in handen van de coördinator. De secretariaatsmedewerkster ondersteunt het werk van het bureau. Elk van de beleidsmedewerkers heeft een eigen beleidsportefeuille. Het bureau is onder meer verantwoordelijk voor de beleidsvoorbereiding- en uitvoering en het onderhouden van externe contacten. Bestuur en bureau van Lize werken nauw met elkaar samen voor de realisering van haar doelstellingen.
2. Belangrijke terreinen om de positie van de Zuid-Europeanen te verbeteren
Communicatie is van groot belang voor een effectieve en kwalitatieve beleidsbeïnvloeding. De grote spreiding over Nederland, de diversiteit en de complexiteit van de achterban van Lize maken dat Lize permanent een grote inspanning moet leveren haar achterban te raadplegen en te informeren. Om de contacten met de achterban te onderhouden, brengt Lize vier keer per jaar het Lize-bulletin uit en twee keer per jaar een Nieuwsbrief over actuele ontwikkelingen in wet- en regelgeving op het gebied van sociale zekerheid en rechtspositie. Bijvoorbeeld de consequenties van de nieuwe Vreemdelingenwet en de invoering van de Wet Beperking Export Uitkeringen. Lize organiseert bovendien met enige regelmaat themaconferenties, expertmeetings en werkbezoeken.
Op dit moment heeft Lize additioneel een tweejarig project om op lokaal niveau politieke en beleidsmatige aandacht te krijgen voor Zuideuropese ouderen. Dit project wordt in twee regio’s (Haaglanden en westelijk Noord-Brabant) uitgevoed. Binnen dit project worden veel persoonlijke contacten onderhouden met Zuideuropese ouderen.
Lize houdt zich bezig met een groot aantal beleidsonderwerpen, geclusterd onder de thema’s rechtspositie & Europese regelgeving, sociale zekerheid & arbeid, emancipatie & participatie en onderwijs & cultuur. Onder deze clusters vallen de dagelijkse werkzaamheden van het bureau van Lize. Deze prioritering hangt uiteraard direct samen met de problematiek van de achterban van Lize. Hieronder volgen enkele concrete onderwerpen waar het Lize het afgelopen jaar mee bezig is geweest.
Lize heeft veel aandacht besteed aan de nieuwe remigratiewet (sociale zekerheid). De eerste generatie gastarbeiders uit Zuid-Europa was in de oude regeling uitgesloten aangezien zij EU-burgers zijn. Lize heeft een intensieve lobby gevoerd om de eerste generatie Italianen, Spanjaarden, Portugezen en Grieken toch gebruik te kunnen laten maken van de nieuwe remigratiewet en met succes. Lize ijvert nu nog voor een verbetering van de wetgeving op verschillende punten. Een daarvan is de hoogte van de remigratie-uitkering en de indexering.
De oorlog in het voormalig Joegoslavië heeft grote gevolgen gekregen voor de betreffende gemeenschappen in Nederland. De Joegoslavische, Kroatische Bosnische, Sloveense en Macedonische gemeenschappen in Nederland tellen met elkaar circa 70.000 personen. Ook in Nederland zijn veel van de oude verbanden uiteen gevallen en hebben de gemeenschappen zich naar hun (nieuwe) nationaliteit  georganiseerd. Een groot probleem is nog steeds de registratie bij de gemeentelijke basis administratie (GBA). Veel gemeenten weten niet wat de regels zijn en schrijven mensen in als ex-Joegoslaaf. Lize informeert de belanghebbenden over de regelgeving, schrijft gemeenten en de VNG aan en heeft dit probleem aangekaart bij de minister van Grote Steden- en Integratiebeleid.
Lize acht het onderwijs in de eigen taal en cultuur – in beleidstermen onderwijs in allochtone levende talen (OALT) genoemd –  van groot belang voor de positie van Zuid-Europeanen in Nederland. Lize onderschrijft het belang van OALT voor het behoud van de culturele verscheidenheid en het contact met de eigen cultuur met als doel een zelfbewuste integratie en participatie in de Nederlandse samenleving. Daarnaast is Lize van mening dat het OALT voor Nederland economisch rendement kan opleveren. Lize pleit daarom niet alleen voor behoud en versterking van het OALT, maar ook voor uitbreiding van het moderne talenonderwijs in het middelbaar en hoger onderwijs.
3. Beeldvorming over Zuid-Europeanen
Het beeld dat de Nederlandse samenleving heeft van de achterban van Lize loopt sterk uiteen. Bij het containerbegrip Zuid-Europeanen denkt men over het algemeen aan Spanjaarden en Italianen. Soms nog aan Portugezen, maar meestal niet aan Grieken, en al helemaal niet aan Joegoslaven, Kroaten, Bosniërs of Kaapverdianen. Dat ook Slovenen en Macedoniërs onder het begrip Zuid-Europeanen vallen is volkomen onbekend. Onbekend maakt onbemind is een Nederlandse uitdrukking die hier zeker opgaat. Politiek, beleidsmatig of in de media is er nog nauwelijks aandacht voor deze gemeenschappen. Binnen het minderhedenbeleid gaat de aandacht exclusief uit naar enerzijds de asielzoekersproblematiek en anderzijds de vier prioritaire doelgroepen (i.e. Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen). Onzichtbaarheid is misschien wel een van de grootste knelpunten voor de Zuid-Europeanen in Nederland.
Vrij algemeen bestaat dan ook de veronderstelling dat Zuid-Europeanen goed geïntegreerd zijn in de Nederlandse samenleving. Van wat afstand lijkt dat inderdaad het geval. De werkelijkheid laat een zeer gevarieerd beeld zien. Enkele voorbeelden. Met name de eerste generatie – de eerste gastarbeiders die de Nederlandse bedrijven naar Nederland haalden – kent veel problemen. Veel van hen spreken de Nederlandse taal slecht, hebben een zwakke sociaal-economische positie en hebben zich nauwelijks georiënteerd op de Nederlandse samenleving.
De jongeren uit de doelgroep Joegoslaven, Kroaten en Bosniërs hebben het moeilijk. De nieuwkomers merken dat zij – ondanks dat veel van hen een vliegende start hebben gemaakt en vaak goed opgeleid zijn – dat het lastig is zich een plek op de arbeidsmarkt te veroveren. Het zijn nieuwe groepen die sterk afwijken van de traditionele arbeidsmigranten. De problemen lijken zich op te stapelen: werkloosheid, illegaliteit, psychosociale problemen en criminaliteit.
Ook de EU-onderdanen in Nederland ondervinden in de dagelijks praktijk tal van hindernissen die maximale participatie binnen de Nederlandse samenleving belemmeren. Nieuwkomers blijven verstoken van de inburgeringstrajecten en er is vooralsnog geen sprake van harmonisatie van de sociale wet- en regelgeving binnen de EU waardoor bijvoorbeeld opgebouwde rechten verloren gaan en pensioenbreuken ontstaan.
4. Integratie en de multiculturele samenleving
Multicultureel wil letterlijk zeggen veel culturen; een multiculturele samenleving is dus een samenleving waarbinnen veel  verschillende culturen aanwezig zijn. Idealiter bepalen alle leden van de verschillende culturele groepen met elkaar het functioneren van die samenleving. Multiculturaliteit kenmerkt zich door gemeenschappelijkheid op het niveau van de waarden van de samenleving, maar pluriformiteit op het gebied van de normen en omgangsvormen. Culturele verschillen zijn manifest en maken deel uit van het publiek domein. In deze multiculturele samenleving hebben in principe alle individuen dezelfde kansen, mogelijkheden, toegang tot maatschappelijke goederen, deelname aan het openbaar leven, ongeacht tot welke etnisch-culturele groep zij behoren. Leden hebben de vrijheid te kiezen of zij voornamelijk binnen de eigen etnisch culturele groep actief zijn of dat zij in meerdere of mindere mate met andere groepen contacten onderhouden, privé en  in het publiek domein. Er is een grote openheid in toe- en uittreding van individuen en uitwisseling tussen de groepen onderling.
De multiculturele samenleving als concept is een streefsituatie, een ideologie: alle individuele burgers, ongeacht hun etniciteit of cultuur, zijn gelijkwaardig en participeren volwaardig op alle vitale domeinen van de samenleving. Nederland is een immigratieland. Er vestigen zich voortdurend en blijvend nieuwe groepen  in de Nederlandse samenleving. Dit vereist een blijvende inspanning en veranderingsgezindheid van alle participanten aan de samenleving. De multiculturele samenleving in de praktijk is een dynamische samenleving.
Of het bereiken van deze ideale samenleving realistisch is of een utopie doet er niet werkelijk toe. Het gaat erom dat het streven en de inspanningen hier maximaal op zijn gericht.
Participatie is een kernbegrip in de het concept van de multiculturele samenleving. Participatie wil zeggen dat alle individuen, burgers, gezamenlijk de gemeenschappelijke publieke cultuur vormgeven. Volwaardig burgerschap is bereikt wanneer etnische minderheden geen nadelige invloed ondervinden van hun etniciteit. Integratie betekent letterlijk het tot een eenheid maken. Naast het perspectief van de etnisch culturele minderheden is dat van de ontvangende samenleving van belang. Als er geen behoefte bestaat aan uitwisseling of contacten met de ontvangende samenleving is er sprake van segregatie. Het gebrek of de onwil tot het zich openstellen voor andere culturen leidt tot uitsluiting en achterstelling. Integratie kan worden gezien als de weg waarlangs het ideaal van de multiculturele samenleving kan worden bereikt.
5. De plaats van de eigen taal, cultuur en identiteit in het integratieproces
Emancipatie is het proces van achterstand naar gelijkwaardigheid van de individuele burger, volwaardig burgerschap. Zelfbewustzijn, versterking van de eigen identiteit en identificatie zijn belangrijke elementen in dit proces. Het is evident dat de eigen taal en cultuur wezenlijk deel uitmaken van de eigen identiteit.
6. positieve en negatieve punten met betrekking tot de wijze waarop Lize functioneert in relatie tot de overheid
Naar goed Nederlands gebruik is ook het minderhedenbeleid ingepolderd in de structuur van de Nederlandse overlegeconomie. Nederland is uniek in de wereld met een aparte, coördinerend minister voor het integratiebeleid. In veel steden bestaan adviesraden van minderheidsgroepen om het gemeentebestuur te adviseren. En voor het landelijk overleg met de doelgroepen van het minderhedenbeleid is zelfs een wet – de Wet Overleg Minderhedenbeleid – in het leven geroepen (1997). Onder voorzitterschap van de coördinerend minister voor het integratiebeleid wordt met verschillende bewindspersonen overleg gevoerd met de vertegenwoordigers van de doelgroepen van het minderhedenbeleid. Het idee om niet alleen te praten over, maar ook te praten met de mensen die het betreft, wordt van harte toegejuicht. Er is een grote betrokkenheid en verantwoordelijkheidsgevoel bij de mensen voor het wel en wee binnen de eigen gemeenschap. Er wort alleen niet altijd even goed geluisterd aan de andere kant van de tafel naar de punten die naar voren worden gebracht. Voor veel van de problemen die er bijvoorbeeld bestaan bij de uitvoering van de Wet Inburgering Nieuwkomers is tijdens verschillende overlegvergaderingen gewaarschuwd. De argumenten en ideeën zijn echter niet overgenomen.
Veel departementen hebben het niet als vanzelfsprekend in hun systeem zitten om vooraf de minderheidsgroepen te consulteren. Vaak is een stuk al naar de Kamer, waardoor van een echte overlegsituatie feitelijk geen sprake meer kan zijn. De minderheidsgroepen kunnen dan achteraf hun mening nog ventileren, maar aan de inhoud kan niets meer veranderd worden. Bij een zo belangrijk onderwerp als de remigratiewetgeving zijn de minderheidsgroepen helemaal niet geconsulteerd. Ondanks dat deze wet onder verantwoordelijkheid van de toenmalige coördinerend minister voor het minderhedenbeleid viel. Beleidsbeïnvloeding vond volledig via de Tweede en Eerste Kamer en de media plaats.
7. Algemene informatie
Bezoekadres:  Maliebaan 13
Postadres:  Postbus 14065,  3508 SC Utrecht
Telefoon:  030 233 21 00
Fax:   030 232 25 71
e-mailadres:  info.lize@lize.nl
contactpersoon: drs. A. (Anja) van der Kraan, coördinator
Voor vragen over specifieke onderwerpen kan men bij de volgende medewerkers terecht:
Drs. A.G. (Ina) Roelfsema: sociale zekerheid, ouderenbeleid (algemeen)
R.B. (Boudewijn) Sittrop: ouderenbeleid (project), cultuur & media
Drs. R.M. (Raimond) de Prez: rechtspositie, jongerenbeleid, Europese regelgeving, arbeid
Drs. L. (Lucia) Fiori: onderwijs, vrouwenbeleid, welzijnsbeleid
Het Lize brengt een informatiebulletin uit met daarin belangrijke ontwikkelingen en informatie voor en over de achterban. Het Lize-bulletin verschijnt vier maal per jaar. Aan het abonnement zijn geen kosten verbonden. Belangstellenden kunnen hun gegevens aan S. (Soledad) Ortiz Molero (secretariaatsmedewerker) doorgeven, waarna zij het Lize-bulletin krijgen toegezonden.